Ik ben op 1 januari 2009 gestopt met werken voor de omroep. Ik had niet alleen een baan bij het NOS-Journaal, maar ook bij Radio Nederland Wereldomroep. Beide werkkringen lagen me erg goed. Als opleiding heb ik in de jaren 60 de PABO gevolgd in Den Haag. Ik heb met veel plezier lesgegeven op de basisschool: 1 jaar in Nederland en 3 jaar in Suriname. Leerkracht zijn is een mooi vak. Ik denk ook dat ik er goed in was. Maar het werk in de journalistiek heeft een breder bereik. Het klinkt vast verheven wat ik nu zal zeggen, maar zowel in het onderwijs als in de journalistiek ben je bezig met de verheffing van anderen. Je draagt kennis over, je vertelt iets wat mensen nog niet weten, je wilt dat ze daarover gaan nadenken. Dat vind ik belangrijk. Als je me vraagt waar de drang uit voorkomt? Ik denk dat iedereen geboren is met zijn eigen ‘kunde’ en ‘onkunde’. Zo zou ik graag willen zingen, maar ik kan het niet. Het hoort ook niet bij mij om verpleegster of tandarts te zijn. Ik ben geboren voor een vak waarin er een vorm van overdracht van kennis plaatsvindt.
Met werken in de journalistiek ben ik in Suriname begonnen. Ik ben als kind van 2 Surinaamse ouders geboren op Curaçao en kwam op mijn twaalfde naar Nederland.
Eenmaal afgestudeerd en getrouwd, vertrok ik in 1970 met mijn gezin naar Suriname. Van 1973 tot 1982 werkte ik bij de nieuwsdienst van de STVS, de Surinaamse Televisie. Ik ben eind december 1982 uit Suriname vertrokken, kort nadat 15 vooraanstaande mensen door het militaire regime waren vermoord. Terug in Nederland kon ik vrijwel direct aan de slag bij de Wereldomroep.
Een paar jaar later ben ik ook gaan werken bij het NOS- Journaal. Veel mensen denken dat ik de eerste zwarte persoon was bij het journaal maar dat is niet zo. Eugenie Herlaar, een vrouw van Antilliaanse afkomst, ging mij voor. Zij kwam al in 1965 bij de NOS. Bij Eugenie was haar donkere huidskleur geen issue. Ze viel op omdat ze de allereerste vrouw was bij het nieuws die niet alleen voorlas maar ook nog redactiewerk deed. Dat was bijzonder want de meeste vrouwen bij de televisie in die tijd waren vooral gastvrouw.
Bij mij werd, in tegenstelling tot Eugenie, het zwart zijn wel een issue. Er waren mensen die er erg veel moeite mee hadden dat iemand van buitenlandse afkomst het journaal presenteerde. Maar de tijden waren veranderd. Intussen was er een grote migratie geweest uit Marokko, Turkije, de Antillen en Suriname en dat konden sommigen moeilijk verdragen. Dit uitten ze in opmerkingen dat ik de taal niet goed beheerste, maar dat was een andere manier om te zeggen dat ze mij, als zwarte, niet lustten. Televisie is confronterend: iemand komt je huiskamer in. In je verdere omgeving kun je bepaalde mensen makkelijk uit de weg gaan, maar dat lukt niet meer als ze ook op de televisie aanwezig zijn. En dat ze aanwezig zijn vond en vind ik niet meer dan vanzelfsprekend.
Ik liet de protesten van mijn schouders af glijden en heb nooit overwogen om daarom te stoppen met dat werk. Alleen als mijn werkgever kritiek op mij had gehad, zou ik erover gaan nadenken maar dat was niet aan de orde. In een beschaafde maatschappij moet iedereen zich kunnen herkennen in functies in het openbare leven. Op het moment dat ik nieuwslezer werd, was in de grote steden al 1 op de 3 inwoners van buitenlandse afkomst. Het was dus niet meer dan normaal dat iemand zoals ik op zo´n plek kwam te zitten.
Naast zitting in besturen van culturele instellingen zoals De Engelenbak, Het Bijlmer Parktheater en de Stichting Julius Leeft ben ik, vanaf dat ik gestopt ben bij de omroep, vooral bezig met presentaties, het leiden van gesprekken en theaterwerk.
Een jaar of elf geleden werd ik voor het eerst gevraagd in een rol voor het theater.
Ik was de rechter in de bewerking van de tragedie Ajax van Sophocles. De rollen die ik op het toneel vervul, hebben vaak een journalistieke invalshoek. Een acteur noem ik mezelf ook niet. Dat is toch wel een apart vak waarvoor ik niet ben opgeleid. Maar er zitten wel raakvlakken tussen de rol van presentator en die van acteur. Beiden willen iets overdragen aan publiek.
Ik ben getrouwd geweest, ben moeder van een zoon en een dochter en heb inmiddels ook een kleinzoon. Ik heb altijd gewerkt. Financieel onafhankelijk zijn, is voor mij vanzelfsprekend. Het zit me in de genen om niet op anderen te leunen. Generatiegenoten van mijn moeder, vooral veel Nederlandse vrouwen zaten in hun tijd thuis en hun man zorgde voor het inkomen. In Suriname en de Antillen was de positie van veel vrouwen in de jaren 50 en 60 al anders dan die van Nederlandse vrouwen. Veel Surinaamse en Antilliaanse vrouwen werkten voltijds omdat vaders niet aanwezig waren in het gezin. Mijn eigen moeder, die zelf 6 kinderen kreeg en wel getrouwd was, vond het toch normaal om te werken. Toen ze met pensioen ging, was ze daar eigenlijk nog helemaal niet aan toe.
Kort nadat ik met mijn gezin weer naar Nederland kwam, gingen mijn man en ik definitief uit elkaar. Mijn kinderen waren toen 7 en 11. Werken in de omroep betekent vaak dat je wisselende werktijden hebt. Zowel hier als in Suriname heb ik voor de opvang van mijn kinderen vaak oppassen ingehuurd. Dat was niet altijd makkelijk. Soms had je iemand waar je tevreden over was, maar die hield er dan weer mee op, bijvoorbeeld vanwege studie.
Steeds meer doet de regering een beroep op vrouwen om meer te gaan werken. Daar sta ik natuurlijk achter, maar ik vind dat men er dan ook voor moet zorgen dat er goede kinderopvang komt. Zelf moest ik altijd op jacht naar oppassen. Het was een constante zorg. Ik probeerde er wel nuchter naar te kijken. Het mocht geen last worden, vond ik, want de kinderen had ik zelf gewild. Ik ging met de oppasproblematiek om zoals ik met boodschappen doen omga: als iets waar je niet aan ontkomt.
Een gevecht aangaan met de vader van mijn kinderen om de zorgtaken precies gelijk te verdelen, deed ik niet. Na de scheiding kon het ook niet, want hij zat toen een tijdje in het buitenland. Maar los daarvan zie je vaak ook dat het niet werkt, zo’n gevecht om een eerlijke verdeling. Je kunt naar de rechter stappen en dan legt die de andere partij iets op, maar vervolgens gebeurt dat toch niet. Zo krijg je een eeuwigdurend conflict waarmee je alleen maar je eigen leven verpest.
Door mijn werk kon ik niet bij alle activiteiten van de kinderen aanwezig zijn. Als ouder kun je je daar makkelijk schuldig over voelen. Een kind hoeft maar te roepen dat je nooit naar het zwemmen bent komen kijken en je ligt al een nacht wakker. Voor het hebben van deze schuldgevoelens heb ik gewaakt al ben ik mijn kinderen ook wel dankbaar dat ze de situatie meestal accepteerden zoals het was.
Zelf heb ik, na de scheiding, niet overwogen om een andere baan te zoeken, zodat ik wel om vier uur met de thee op ze had kunnen wachten. Daar was ik namelijk geen gelukkiger persoon van geworden en ik ben ervan overtuigd dat dit weer zijn weerslag zou hebben gehad op de kinderen.
Mijn kinderen zijn al een tijdje uitgevlogen. Alleen zijn vind ik niet vervelend. Je komt alleen op aarde en je gaat alleen dood. Iedereen die erbij komt in je leven maakt het voller, maar zonder partner ervaar ik mijn leven niet als leeg. Ik ga en sta waar ik wil. Als vrouw voel ik me niet belemmerd in mijn bewegingen. Alleen wonen, ervaar ik ook niet als onplezierig. Als ik nu iemand zou leren kennen, zou het voor mij niet meer vanzelfsprekend zijn om samen te wonen. Een andere vorm van samenleven is voor mij zeker een optie geworden.’
Tekst: Noraly Beyer