‘Ik kreeg in 1995 mijn bul als basisarts. Daarna is het gebruikelijk dat je een specialisme kiest. Mijn interesse lag bij de chirurgie. Ik kreeg de kans te gaan werken in het VU Medisch Centrum bij de afdeling thoraxchirurgie waar vooral openhartoperaties worden gedaan. Dit werk vond ik enorm uitdagend en leuk.
Nadat ik er een jaar had gewerkt als arts-assistent, wilde ik graag verder in dit vak en specialist worden. De hoogleraar onder wie ik werkte toonde enige interesse in mij. Voor een opleidingsplaats als specialist moest ik echter naar het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (het OLGV) een ziekenhuis in Amsterdam Oost. Dat heb ik ook gedaan. Daar moest ik laten zien wat ik kon om voor een opleidingsplaats in aanmerking te komen. Jammer genoeg heb ik die uiteindelijk niet gekregen.
Bij openhartoperaties, waarbij omleidingen worden aangebracht, is een arts aan het werk om een bloedvat uit een been te halen en een ander opereert bij het hart. In de VU had ik geleidelijk wat meer mogen doen in de operatiekamer maar het OLGV begon ik opnieuw onderaan (zowel letterlijk als figuurlijk).
Hiernaast moest ik om te kunnen specialiseren als hartchirurg wetenschappelijk onderzoek doen. Dit onderzoek vorm geven, lukte me slecht. Ik had een opzetje maar verder kwam ik niet. Ik slaagde er niet in om door te dringen tot de mensen die me daarbij konden helpen.
Al met al kan ik zeggen dat ik onderin de hiërarchie ben blijven hangen en uiteindelijk dus niet werd uitgenodigd voor een opleidingsplek. Zo’n plek werd in die tijd één keer in de twee jaar vergeven en gedeeld met het Academisch Medisch Centrum (AMC).
Op een gegeven moment ben ik maar weer terug te gaan naar het VU Ziekenhuis, naar mijn oude afdeling. Daar kon ik een vaste aanstelling krijgen als arts-assistent maar om mijn verdere carrière in die functie te blijven hangen, zag ik ook niet zitten. Uiteindelijk ben me gaan specialiseren tot huisarts.
De hartchirurgie is een echt mannenbolwerk. Dit specialisme is pas eind zestiger/ begin zeventiger jaren groot geworden. Toen ik me wilde specialiseren was er maar één vrouw in opleiding in Amsterdam. Bij de hartchirurgie was een uitgesproken mannencultuur: altijd doorgaan, goed tegen harde grappen kunnen en vooral nooit zeggen dat je ongesteld bent. Misschien had je er voordeel aan als je je vrouwelijkheid in de strijd gooide om iets gedaan te krijgen, maar daarvoor was ik niet mooi genoeg.
Toch denk ik niet dat ik er niet in geslaagd ben om hartspecialist te worden juist omdat ik een vrouw ben. Er werd wel gekeken hoeveel mannen er in de opleiding waren en hoeveel vrouwen ze erbij wilden. Waar het me aan heeft ontbroken om me staande te houden in die mannencultuur was de lef om mezelf op de voorgrond te zetten. Dat is denk ik iets wat vrouwen gemiddeld minder goed kunnen dan mannen. Daarnaast had ik het wetenschappelijk onderzoek iets voortvarender moeten aanpakken.
Momenteel ben ik overigens zeer gelukkig met mijn werk als huisarts.’
Tekst: Brigitte Israëls
Beeld 1: Anne Tjin